De vermoeidheid van een dag hard werken, een rauwe aflevering van Skins achter de kiezen en de dromerige melodieën van Angus & Julia Stone op de achtergrond, dat doet wat met een mens. Ik bid in eigen woorden.
Ik probeer na te denken over wie ik ben, wie ik wil zijn. Wat dit semester in Auckland later zal betekend hebben, hoe het mij zal veranderd hebben. Hoe de keuzes van gisteren mijn leven niet enkel vandaag maar voor altijd tekenen. Hoe fragiel de evenwichtsbalk is die ik bewandel, die iedereen bewandelt, waar ik meer dan eens afval. En waarom ik er telkens terug opkruip. Of ik mij misschien maar inbeeld dat ik eraf val. Of ik trager of sneller moet wandelen, hoe het beter kan.
Ik maak mij zorgen over hoe het verder moet. Moet ik binnenkort vluchten voor een nucleaire wolk? Maakt het uit of ik probeer te vluchten of zal ik er mij maar al op voorhand bij neerleggen? Maak iets ooit uit? En als niets ooit uitmaakt, waarom zou ik dan moeite doen?
Ik denk aan de duizenden Japanners die doelloos rondslenteren tussen het puin dat ooit hun huizen was. Aan hoe gelukkig ik zou moeten zijn dat ik in een warm bed lig met een laptop met internet. Met drinkbaar water en chocolademuffins tot ik mijn maag het begeeft en verder. Ik vraag mij af of er een systeem inzit. Welk land beeft, welk niet, waar gaan we de radioactieve wind heen laten blazen. Wie wordt er meegesleurd in de golf van slechtheid die zich over de Aarde manifesteert, wie blijft gespaard, om geen reden in het bijzonder. Wie wordt ziek, wie blijft gezond. Wie sterft zonder reden, wie wordt gekwetst.
Waarom zoek ik naar een reden voor alles wat gebeurt? Ik wil mij er niet bij neerleggen dat dat nu eenmaal is hoe het moet zijn. Ik zie niet in waarom ik beter af zou moeten zijn dan iemand anders, ik wil weten waarom ik steeds door de mazen van het net glip. Ik stel het net niet in vraag, enkel de mazen.
In de verte, een gevoel, amper grijpbaar maar wel degelijk aanwezig. Ergens op een droomberg met zandduinen aan een duizelingwekkende snelheid vlam ik voorbij en ik kan het bijna vatten. Elke keer dat ik die droom heb kan ik het bijna vatten, maar er geraken zal ik nooit. En dan kan ik er mij - heel even maar - bij neerleggen dat er helemaal niets te vatten valt. Een aantal tellen lang stopt mijn hoofd met tollen en is het gewoon stil. Een stilte die mijn rug streelt en zegt dat het ok is. Daar kan zelfs geen onbestaande God tegenop.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten